woman‎Trijntje Honig‏‎ [I68612]‎, dochter van Willem Pietersz Honig en Bregje Akkerman‏.
Geboren ‎± 1873 Schermerhoorn, overleden ‎07 dec 1938 Oudorp‎, leeftijd ongeveer 65 jaar

Gehuwd ‎12 sep 1894 Zuid en Noord-Schermer, leeftijd ongeveer 21 jaar, bron: , eigen code: 152 (44 jaar gehuwd)
Huwelijks ID nr. 2 (20631)

met:

manTeunis Schermerhorn‏‎ [I68609], leeftijd bij huwelijk 23 jaar, zoon van Willem Schermerhorn en Neeltje Sloten‏.
Geboren ‎01 apr 1871 Zijpe, overleden ‎26 mei 1943 Zuid en Noord-Schermer‎, leeftijd 72 jaar, bron: , eigen code: 6. Beroep: landbouwer
Kind:
1.
manWillem "Wim" Schermerhorn‏‎ [I68607]
Eigen code: BN, geboren ‎17 dec 1894 Akersloot, overleden ‎10 mrt 1977 Haarlem‎, leeftijd 82 jaar. Beroep: minister president / politicus / ingenieur
Was de eerste minister-president van Nederland na de Tweede Wereldoorlog, van het kabinet-Schermerhorn-Drees, van 1945 tot 1946.

Na het behalen van het hbs-diploma aan de Rijks-hbs te Alkmaar studeerde hij aan de Technische Hogeschool Delft. In 1918 behaalde hij het diploma civiel ingenieur. Vanaf 1918 was hij als assistent in de geodesie verbonden aan de Technische Hogeschool. In 1926 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in het landmeten, waterpassen en geodesie. Zijn speciale interesse lag op het vlak van de fotogrammetrie.

In 1948 organiseerde Schermerhorn het negende congres van de ISPRS (International Society for Photogrammetry and Remote Sensing) in Den Haag, waar werd besloten tot het opzetten van het International Training Centre for Aerial Survey (ITC), een opleidingsinstituut met een focus op ontwikkelingslanden, thans International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation geheten. In 1950 besloot de Nederlandse overheid het ITC daadwerkelijk op te richten. Schermerhorn werd de eerste rector van het ITC in Delft. Van 1951 tot 1965 was hij directeur van het Internationaal Instituut voor Luchtkartering te Delft.

Politiek
Schermerhorn nam resoluut stelling tegen de opkomende NSB. Schermerhorn was in juni 1935 een der oprichters van de buitenparlementaire beweging Eenheid door Democratie. In 1938 werd hij na een bestuurscrisis voorzitter op verzoek van Jan Goudriaan. Ook was hij jarenlang bestuurslid van de VPRO.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog, van 1942 tot 1943 werd Schermerhorn geďnterneerd in het kamp Sint-Michielsgestel. Hier was hij een van de zogenaamde 'Heeren Zeventien'. Een groep van tien gegijzelden in Sint-Michielsgestel besloot tot de oprichting van de Nederlandse Volksbeweging zodra de bezetting voorbij was. Na zijn vrijlating in december 1943 dook hij onder. In 1944 ontsloeg de Duitse bezettende macht hem als hoogleraar. In de bezettingstijd was hij een verbindende figuur in de Nederlandse illegaliteit. Hij speelde een centrale rol in tal van overlegorganen, die de opbouw van de Nederlandse maatschappij na de bevrijding wilden vormgeven. Schermerhorn was de eerste voorzitter van de Nederlandse Volksbeweging. Na de oorlog nam hij kort zijn hoogleraarsstoel weer in aan de Technische Hogeschool Delft.

Van 24 juni 1945 tot 3 juli 1946 was Schermerhorn minister-president en minister van Algemene Oorlogsvoering van het Koninkrijk in het Kabinet-Schermerhorn-Drees. Al snel nadat de wederopbouw was begonnen werd Schermerhorns kabinet verrast door het uitroepen van de Republik Indonesia. Nadat zijn kabinet viel hielden de katholieke leider Beel en partijgenoot Drees Schermerhorn buiten de formatie en het nieuwe kabinet. Vervolgens werd hij benoemd tot voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië. Deze functie oefende hij uit in 1946 en 1947.

De door Schermerhorn nagestreefde partijpolitieke vernieuwing verliep teleurstellend. De verzuilde structuren bleken hechter dan verwacht. Van 1948 tot 1951 was hij voor de Partij van de Arbeid lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en van 1951 tot 1965 lid van de Eerste Kamer. Deze functies vervulde hij als deeltijdbanen.

Eerbewijzen
Schermerhorn ontving een eredoctoraat van de Universiteit Gent in 1946, van de Technische Hogeschool te Zürich in 1963, van het Politecnicum te Milaan in 1964, van de Universiteit van Glasgow in 1965 en van de Technische Hogeschool te Hannover in 1965.
Hij was al in 1933 benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw; veel later werd hij Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau.

In 2017 werd ir. Schermerhorn geselecteerd voor de Alumni Walk of Fame ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de TU Delft. Schermerhorn kreeg dit eerbetoon omdat hij de eerste minister-president van Nederland was na de Tweede Wereldoorlog en oprichter van het International Training Center for Aerial Survey.

--------------------------------------------
mede-oprichter Nederlandse Volksbeweging en PvdA en eerste naoorlogse minister-president, is geboren te Akersloot op 17 december 1894 en overleden te Haarlem op 10 maart 1977. Hij was de zoon van Teunis Schermerhorn, landbouwer, en Trijntje Honig. Op 9 april 1919 trad hij in het huwelijk met Barbara Rook, met wie hij een dochter en drie zoons kreeg.Schermerhorn werd geboren in een gezin met vijf kinderen, vier jongens en een meisje. Twee broers werden boer, zijn broer Dirk ging als ingenieur naar de Sovjet-Unie en zijn zuster studeerde Nederlands en geschiedenis. Zijn jeugd bracht hij door op de veeboerderij van de familie van zijn moeder in Grootschermer. Zijn vader beschikte over een brede belangstelling - zo herinnerde Schermerhorn zich dat hij Uit onze koloniën van H.H. van Kol las - en had een pacifistische inslag. Toen een van zijn zoons in dienst was moest hij bij thuiskomst direct zijn uniform uittrekken. Zijn moeder was een lieve boerenvrouw met een goed verstand. Als oudste zoon was Schermerhorn voorbestemd om in het bedrijf te komen, wat hij zelf ook graag wilde. Aan een ongelukje dat hem als kleuter overkwam hield hij echter een paar kromme vingers over, waardoor hij niet goed kon leren melken. Hij bezocht de dorpsschool in Grootschermer, waar de hoofdonderwijzer zijn vader wist over te halen hem naar de Hoogere Burger School in Alkmaar te laten gaan. In 1913 begon hij zijn studie aan de Technische Hogeschool te Delft en in 1918 studeerde hij af als civiel-ingenieur. Een assistentschap bij professor J.H. Heuvelink, die hij, pas 31 jaar oud, in 1926 in Delft opvolgde met de vakken landmeten, waterpas en geodesie als leeropdracht, vormde het begin van een glansrijke wetenschappelijke carričre. Hij kreeg vijf eredoctoraten en verscheidene onderscheidingen in binnen- en buitenland en speelde een vooraanstaande rol in internationale organisaties en congressen op zijn vakgebied. Zijn naam werd een begrip in de wereld van de luchtkartering, met name in die van de fotogrammetrie. Hij stond aan de basis van drie instellingen: in 1921 begon hij zijn eigen geodetisch adviesbureau, in 1931 ontstond de Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat, waarin zijn bureau opging, en in 1951 startte hij in Delft het International Training Centre for Aerial Survey (ITC; Internationaal Trainingscentrum voor Luchtkartering). Dit instituut, bedoeld voor onderwijs aan personen uit ontwikkelingslanden, wist hij op verzoek van de Verenigde Naties en met financiële steun van de Nederlandse regering in Nederland te vestigen. Tot zijn emeritaat in 1964 was hij directeur van het ITC. Voor zijn werk maakte hij vele buitenlandse reizen en bezocht hij al vroeg Nederlands-Indië. Zijn eerste grote kartografische opdracht was in 1936 de luchtkartering van Nieuw-Guinea ten behoeve van olie-exploitatie door een dochtermaatschappij van de Bataafse Petroleum Maatschappij. In 1937 adviseerde hij de Chinese regering, Op doorreis met de Transsiberië-Expres ('Het is ... wel een grappig idee over de spoorbaan te rijden, die Dirk tot dubbel spoor heeft gemaakt ...') bezocht hij eind 1936 in Moskou het gezin van zijn broer Dirk, die, zoals later zou blijken, in het kader van de stalinistische zuiveringen al gevangen genomen was en in 1937 vermoord zou worden. Met behulp van Dirks vrouw Frans Mus bezocht hij instellingen op zijn vakgebied. Ofschoon hij met weinig verwachtingen ten aanzien van de Sovjet-Unie op reis was gegaan, was hij niet teleurgesteld over de daar bereikte resultaten.Maatschappelijk en politiek was Schermerhorn vóór de Tweede Wereldoorlog op verschillende terreinen actief. In 1930 werd hij commissaris van de NV Glasfabriek Leerdam, nadat na jarenlang slepende conflicten met de directie over de slechte bedrijfsresultaten de voltallige Raad van Commissarissen was afgetreden. Er kwam, vooral door toedoen van juridisch adviseur P.S. Gerbrandy, een overeenkomst met de vakverenigingen om een percentage van de lonen af te dragen aan een investeringsfonds. Tegelijkertijd werden twee arbeiders opgenomen in de Raad van Commissarissen, een van CNV- en een van NVV zijde. Ook werd een ondernemingsraad ingesteld. Politiek voelde hij zich meer thuis in bewegingen dan in partijen, al was hij achtereenvolgens lid van de Liberale Staatspartij en de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). Zijn vrijzinnig-protestantisme speelde een belangrijke rol. Hij benadrukte voortdurend de verantwoordelijkheid van de christen in de maatschappij. Als student in Delft sloot hij zich aan bij de Remonstrantse Broederschap, waarin hij ook later actief bleef. Hij was tijdens zijn studie eveneens actief in de Vrijzinnig Christelijke Studentenbond (VCSB), daarna in de oud-leden-organisatie hiervan. Hij leidde novietenkampen, gaf cursussen en schreef in lustrumboekjes. Op de sociaal-economische conferentie van de VCSB die in 1935 onder zijn leiding plaatsvond stond de democratie centraal. In 1923 had hij zitting genomen in de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig-Protestantisme, die verschillende vrijzinnige groeperingen samen moest brengen. Hij was van 1927 tot 1941 vice-voorzitter van het bestuur van de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO) en redacteur van het VPRO-blad Vrije Geluiden (1935-1941). Hij was van mening dat de VPRO niet aan politiek moest doen, maar toen in 1933 een lid bedankte vanwege het feit dat socialisten als W. Banning en G. Horreüs de Haas 'om de haverklap' voor de microfoon spraken, verklaarde Schermerhorn wel dat het tijd was voor een bezinning hierop. Hij vond dat er ook voor religieus-socialisten plaats moest zijn, maar alleen voor hen die het vrijzinnig-protestantisme te allen tijde boven de politiek stelden. Regelmatig sprak hij zelf voor de VPRO-radio. Ook publiceerde hij vanaf 1931 in De Smidse. Maandblad voor moderne religie en humanistische cultuur, waarvan hij van 1933 tot 1935 redactielid was.Als ingenieur hield Schermerhorn zich bezig met de relatie tussen techniek en vraagstukken van maatschappelijke of filosofische strekking. Hij zag het belang van de techniek voor de vooruitgang. Vanwege zijn boerenafkomst voelde hij zich verbonden met het platteland, en zijn bemoeienissen met de Schermer waren hem dan ook volgens eigen zeggen het dierbaarst. Zijn afkomst beďnvloedde zijn politieke denken en maakte dat hij veel oog had voor de problemen van de boeren in de crisistijd. Hij hield zich bezig met de verhouding stad en platteland en vooral met de sociaal-geestelijke achtergrond van de boerenbevolking, waarin hij een hechte pijler van het Nederlandse volkskarakter en de Nederlandse volkswelvaart zag. Veel van zijn publikaties en radiopraatjes handelden hierover, net als zijn enige openlijke activiteit voor de VDB: een voordracht op de algemene vergadering van 1937 over 'De plaats van de boerenstand in de volksgemeenschap' (ook als brochure verschenen). Met zijn voordrachten trok hij de aandacht van de Boerenbond Landbouw en Maatschappij, die enige stukken van hem in zijn orgaan overnam. Op hun landdag in 1935, waar 30.000 toehoorders waren, sprak hij over 'Oud en nieuw. Gisteren en morgen in het boerenleven'. Ook deze voordracht verscheen als brochure. Ofschoon Schermerhorn duidelijk sympathie had voor hun streven naar verbetering van het lot van de boeren, sloot hij zich niet aan bij Landbouw en Maatschappij. Hij sprak deze organisatie, die later in nationaal-socialistisch vaarwater terecht kwam, aan op de noodzaak van de keuze tussen dictatuur en democratie. Als overtuigd pacifist was hij in 1928 lid geworden van Kerk en Vrede, maar na het aan de macht komen van Hitler in 1933 vond hij het niet realistisch nog langer lid te blijven. Van betekenis voor zijn latere politieke loopbaan waren zijn activiteiten in de antitotalitaire Nederlandsche Beweging voor Eenheid door Democratie (EDD), die in 1935 was opgericht na de verkiezingsoverwinning van de Nationaal-Socialistische Beweging en zowel nationalisme als communisme bestreed. In 1938 aanvaardde Schermerhorn na een bestuurscrisis, waarbij voorzitter H. Faber en secretaris W. Ritmeester aftraden, op verzoek van J. Goudriaan het voorzitterschap van EDD. Met zijn komst keerde de rust terug in het onderling verdeelde EDD en werden de problematische betrekkingen met het Comité van Waakzaamheid wat genormaliseerd, zonder dat het overigens tot samenwerking kwam. EDD ging meer aandacht besteden aan het volkseenheidsstreven, zoals dat onder andere in het tijdschrift Het Gemeenebest tot uiting kwam, waarin Schermerhorn pleitte voor een nationale omroep en verzuiling afwees. Na de bezetting werd Schermerhorn lid van het Vaderlandsch Comité, dat later onder voorzitterschap van W. Drees stond. Na een poging de Meetkundige Dienst te beschermen tegen Duitse inmenging kwam hij in het studenten- en hooglerarenverzet terecht. Mede vanwege zijn voorzitterschap van EDD werd hij mei 1942 gearresteerd en overgebracht naar het gijzelaarskamp Beekvliet in St. Michielsgestel, waar hij tot december 1943 verbleef. Na de samenvoeging van de kampen Haaren en Beekvliet werd hij vertrouwensman ('kampleider'). Hij gaf veel lezingen en cursussen, over het platteland, maar ook, verlucht met smalfilms, over het werk van Nederlandse waterbouwkundigen in China. Hij behoorde tot de groep die vertrouwelijke besprekingen voerde over de toekomst van de politiek in Nederland, waarbij doorbreking van het partijenstelsel en een politiek van christendom en humanisme centraal stonden. Samen met Banning, H. Brugmans, P. Lieftinck, J.E. de Quay en anderen bereidde hij de oproep voor waarmee in mei 1945 de Nederlandse Volksbeweging (NVB) op de grondslag van het personalistisch socialisme gelanceerd werd. Schermerhorn werd voorzitter en Banning vice-voorzitter. Na zijn vrijlating in december 1943 was hij ondergedoken op vele adressen in Amsterdam en bij een neef in de Schermer. Zijn neven waren betrokken bij wapendroppings en twee kwamen later om bij een overval, die bekend werd als de slag bij Rustenburg. Hij speelde, onder de schuilnaam Van Delft, een centrale rol in het verzet, als lid van de Commissie van Advies van de Landelijke Knokploegen, als voorzitter van de Indische Commissie uit de Illegaliteit en in de groep rond het blad Je Maintiendrai. Hier en in huiskamer-bijeenkomsten werden de eenheidsideeën nader uitgewerkt.Als man van gezag en symbool van vernieuwing werd Schermerhorn door koningin Wilhelmina samen met Drees tot formateur van het eerste naoorlogse kabinet benoemd. Binnen een maand was er een regering, die voor meer dan de helft bestond uit SDAP'ers en aanhangers van de NVB. Communisten en antirevolutionairen ontbraken. Op 27 juni 1945 zette Schermerhorn als minister-president van het nationale kabinet van herstel en vernieuwing (tot 3 juli 1946), na een inleiding door Wilhelmina, via de radio uitvoerig de plannen van het kabinet uiteen. Tevens deed hij een beroep op het Nederlandse volk, eensgezind de schouders te zetten onder de immense taak die het wachtte. Het liep echter anders. De vooroorlogse partijverhoudingen keerden weer snel terug. Bij de opening van de tentoonstelling 'weerbare democratie' op 1 maart 1946 in de Nieuwe Kerk in Amsterdam erkende Schermerhorn 'staande in de illegaliteit, de spankracht van het Nederlandse volk te hebben overschat. Levend te midden van moedige en onbaatzuchtige, radicaal denkende mensen, hebben wij vergeten, hoe traag Gods molens malen in dit land van trage ontwikkeling.' De Eenheids Vakcentrale (EVC) deed niet mee aan het harmoniemodel en probeerde met de havenstakingen van 1945 en 1946 erkenning van de EVC te bereiken. Kritiek kwam er onder meer op het uitstel van de eerste naoorlogse verkiezingen, de nieuwe regeringsvoorlichting door radiopraatjes 'Op de brug' en het streven naar een nationale omroep. Maar vooral door zijn Indonesië-politiek werd Schermerhorn van een nationale figuur een omstreden politicus, die het aflegde tegen de beroepspolitici. Schermerhorn zag met zijn grote internationale ervaring in het onafhankelijkheidsstreven van Indonesië een symptoom van het ontwaken van Azië. Terwijl hij begreep dat Nederland internationaal niets betekende en de onafhankelijkheid onafwendbaar was, stuitte dit in Nederland op groot verzet.Bij de eerste naoorlogse kamerverkiezingen in 1946 werd Schermerhorn lijsttrekker voor de PvdA. Hij had op 9 februari van dat jaar behoord tot de oprichters van deze doorbraakpartij, die was ontstaan door een fusie van SDAP, VDB, Christelijk-Democratische Unie en enkele andere kleine groeperingen. De PvdA leed een nederlaag en Schermerhorn keerde niet terug in het nieuwe kabinet. Een aanbod van de nieuwe minister-president L.J.M. Beel om burgemeester van Amsterdam te worden sloeg hij af, mede omdat hij toch te sterke politieke ambities had, zoals hij later verklaarde. Hij werd voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands Indië (mei 1946 - oktober 1947). Schermerhorn en zijn tegenspeler Sutan Sjahrir wisten eind 1946 in een sfeer van wederzijds vertrouwen en begrip te komen tot het akkoord van Linggadjati, dat voorzag in de vorming van een federatie van onafhankelijke Indonesische staten, die in een unie met Nederland verbonden zouden zijn. Beide partijen waren echter van een deel van hun achterban vervreemd. Pas na amendering door een motie van M. van der Goes van Naters en C.P.M. Romme was het akkoord voor de Nederlandse regering aanvaardbaar. Er ontstond in het land grote verdeeldheid en tegen Schermerhorn zelf een enorme hetze. Er deden zelfs geruchten over een rechtse staatsgreep en liquidatie van Schermerhorn de ronde. Ondanks zijn waarschuwingen voor en twijfel aan het nut van militair ingrijpen in Indonesië kon hij het tij niet keren en werd hij als voorzitter van de Commissie-Generaal medeverantwoordelijk voor de eerste 'politionele actie' in 1947. Hij was de eerste en lange tijd enige politicus die (direct al op het PvdA-congres van augustus 1947) toegaf dat militair ingrijpen fout was geweest. In een artikel 'Vuile handen' in Wending. Maandblad voor Evangelie en Cultuur, waarvan hij van 1951-1957 redacteur was, behandelde hij in 1960 onder verwijzing naar Indonesië het vraagstuk van de morele verantwoordelijkheid van de politicus. Tijdens de onderhandelingen zelf hield hij met behulp van een dictafoon een dagboek bij, dat door tegenwerking van de regering pas in 1970 kon verschijnen: Het dagboek van Schermerhorn. Geheim verslag van prof dr. ir. W Schermerhorn als voorzitter der commissie-generaal voor Nederlands-Indië (Groningen 1970; 2 delen, uitgegeven door C. Smit). In de PvdA bleef hij actief. Tot 1961 maakte hij deel uit van het partijbestuur. In 1948 werd hij gekozen in de Tweede Kamer, waar hij in 1946 al drie maanden deel van had uitgemaakt. Omdat hij zich geheel aan het ITC wilde wijden ging hij niet in op het verzoek van partijgenoten in Drenthe om zich beschikbaar te stellen als commissaris van de Koningin in die provincie. Om diezelfde reden verruilde hij in 1951 de Tweede Kamer voor de Senaat, waarin hij tot 1963 zitting had. Bij zijn afscheid van de Eerste Kamer sprak hij uitvoerig over ontwikkelingshulp, waarbij hij kennisoverdracht van primair belang achtte en aandrong op de vorming van een internationale raad van advies. Tot zijn portefeuilles behoorde ook onderwijs, dat hem bijzonder ter harte ging. Hij publiceerde er veel over en wees meermalen op het belang van experimenteerscholen. Voor onderwijspionier Kees Boeke (ook een ingenieur) en diens in 1926 opgerichte Kindergemeenschap De Werkplaats in Bilthoven had hij bewondering. Toen vanwege financiële problemen besloten moest worden tot het aanvragen van overheidssubsidie voor De Werkplaats werd in 1946 een Stichting opgericht, waarvan Schermerhorn voorzitter werd. In de Eerste Kamer behandelde hij ook buitenlandse zaken. Tijdens de Nieuw-Guinea-kwestie waarschuwde hij om niet dezelfde fouten als in het verleden te maken. De enige keer dat Schermerhorn het lot van zijn broer Dirk in een politieke discussie ter sprake bracht was in de Eerste Kamer in 1954, na een vraag van het communistische kamerlid J. Brandenburg om bewijzen voor het gevaar van Rusland: 'Bewijzen zijn er in voldoende mate. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb persoonlijk in mijn familie ondervonden, wat dit Rusland betekent. Mijn broer, die bij de grote Beria-zuiveringen van 1936-1937 daar restloos is verdwenen met zijn gehele gezin, is voor mij afdoend bewijs.' Het bisschoppelijk mandement van 1954 beschouwde hij als een van de vele teleurstellingen in zijn leven. In 1966 schaarde Schermerhorn zich nog eenmaal achter een vernieuwingsbeweging. Hij behoorde tot de zeventig, merendeel jeugdige PvdA'ers die de doelstellingen van het pamflet Tien over rood van Nieuw Links openlijk onderschreven. Zijn pleidooi voor meer openheid binnen de PvdA werd op het congres van 1967 met 1496 tegen 1329 stemmen verworpen. Omdat Nieuw Links naar zijn mening te weinig structurele ideeën ontwikkelde raakte hij geleidelijk teleurgesteld in de groep, maar op afstand bleef hij de politiek volgen.

De liberale politicus H. van Riel was van mening dat Schermerhorn het Voorzitterschap van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië niet had mogen krijgen: 'Deze man immers was van té groot formaat, te schrander, te energiek, te onafhankelijk denkend, te weinig ervaren buitenstaander in het Seraglio der Nederlandse Kamer om als een bekwaam procuratiehouder van het Nederlandse gouvernement te kunnen fungeren.' A. Romein-Verschoor vond hem 'een man vol redelijke theorieën, fatsoenlijk, onkreukbaar, maar heel gauw kaltgestellt'. Volgens Anton van Duinkerken had Schermerhorn de (in zijn ogen typisch Noordhollandse) 'diepere eenvoud van ontdekkers, uitvinders, ontginners, aanvoerders en initiatiefnemers'. Hij gold als eerlijk en aardig, 'een man met een hart', die bij tijd en wijle heel emotioneel kon zijn.
Als natuurwetenschapper was hij gewend de dingen ondubbelzinnig en open te zeggen. Hij gebruikte geen verhullende woorden en jargon. Hij leefde sober (het grootste deel van zijn leven woonde hij aan de Delftse Kanaalweg in een aangebouwd gedeelte van het geodesiegebouw) en de enige buitensporigheid die hij zich als watersportliefhebber veroorloofde was de aankoop van de botter De Paradijsvogel in 1937. Terwijl in Indonesië in Linggadjati een klein museum werd ingericht ter herinnering aan het akkoord, kwam in Nederland de waardering voor de politicus Schermerhorn pas laat.
Schermerhorn overleed 10 maart 1977 vrij plotseling op 82-jarige leeftijd. Na een indrukwekkende herdenkingsdienst in de Hervormde Kerk van Stompetoren werd de urn met zijn as bijgezet in het familiegraf. Ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan van de Schermer spraken op 25 mei 1983 de hoogbejaarde Drees (via een videoband) en J.M. den Uyl te Stompetoren bij de onthulling van een plaquette van Schermerhorn.