woman‎Johanna Cornelia van der Pluijm‏‎ [I74781]‎, dochter van Huibert van der Pluijm en Antonia Libert‏.
Geboren ‎15 jan 1882 Dussen, overleden ‎19 apr 1920 Raamsdonk‎, leeftijd 38 jaar, bron: , eigen code: 45

Gehuwd ‎23 okt 1908 Dussen, leeftijd 26 jaar, bron: , eigen code: 25 (11 jaar gehuwd)
Huwelijks ID nr. 2 (22597)

met:

manWilhelmus Johannes Vermeer‏‎ [I74780], leeftijd bij huwelijk 26 jaar, zoon van Cornelis Vermeer en Adriana van der Pluijm‏.
Geboren ‎03 feb 1882 Raamsdonk, overleden ‎30 jul 1940 Tilburg‎, leeftijd 58 jaar. Beroep: pontwachter. Woonplaats: Tilburg (‎12 mei 1923)
Kind:
1.
man‎Albertus Johannes Vermeer‏‎ [I74779]‎
Eigen code: WOII, geboren ‎28 jul 1922 Raamsdonk, overleden ‎27 dec 1944 Neuengamme (Duitsland) ongehuwd‎, leeftijd 22 jaar. Beroep: politieagent. Woonplaats: Corn. Speelmanstraat 25 Tilburg
Hij werd gearresteerd omdat hij na zijn opleiding tot politie-agent weigerde met de Duitse politie samen te werken. Albert koos ervoor niet voor de Duitse politie of Landstorm te werken en werdt op transport gesteld naar Amersfoort en in oktober 1944 naar Neuengamme, een Duits concentratiekamp. Het kamp ligt zo'n achttien kilometer ten zuidoosten van Hamburg.

Albertus geboren in Raamsdonk en volgt ten tijde van de Duitse bezetting volgt de opleiding tot politieagent. Dit plaatst hem en andere Nederlandse agenten voor het dilemma in hoeverre mee te gaan met de bezetter. Als enige gewapende en geüniformeerde macht waarvan de Duitsers het bestaan moesten accepteren, wordt de politie doelwit van indoctrinatie en gestimuleerd tot actieve collaboratie met de SS en Duitse politie. Dit vindt in het bijzonder plaats op de Politie Officieren School in Apeldoorn en het Politie Opleidingsbataljon te Schalkhaar.

Nederlandse politieagenten zijn, evenals de marechaussees, echter lang niet altijd actieve collaborateurs, maar zijn in dienst gegaan omdat ze bijvoorbeeld hun vaders beroep willen uitoefenen, of omdat ze in het dienstverband een manier zien om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Als gevolg daarvan hebben de Duitsers regelmatig te maken met ongehoorzaamheid en gebrek aan discipline bij de Nederlandse agenten. Met het verstrijken van de oorlogsjaren neemt het aantal incidenten van werkweigering en sabotage (in de vorm van het achterover drukken van wapens) snel toe. Vanaf zomer 1943 duiken de eerste agenten onder.

Albertus is na zijn opleiding in Schalkhaar ingedeeld bij de Politie Compagnie Eindhoven die in de Willem II-kazerne in Tilburg is gelegerd. De compagnie is berucht onder de Duitsers om de grote weerzin die er bestaat om met de Duitsers samen te werken. In augustus 1944 wordt de Compagnie disciplinair gestraft met overplaatsing naar Amsterdam. Een dertigtal agenten moet achterblijven en wordt aan de Grüne Polizei overgedragen die hen vastzet in kamp Amersfoort. Vandaaruit worden ze naar de Duitse concentratiekampen gestuurd. De Compagnieagenten die naar Amsterdam gaan, worden een maand later ook door de Grüne Polizei aangehouden en ontwapend vanwege grootschalige desertie en ontvreemding van wapens. Ze worden voor de keus gesteld over te gaan naar de Duitse politie of de Landstorm, of in het kader van de Arbeitseinsatz te worden gedeporteerd. De meeste agenten weigeren over te gaan naar Duitse dienst en worden naar de kampen gedeporteerd.

Het is niet bekend op welk moment Albertus op transport wordt gesteld, maar ook hij wordt wegens weigering gehoor te geven aan Duitse bevelen afgevoerd en komt via Amersfoort in oktober 1944 in Neuengamme terecht.
Onder erbarmelijke omstandigheden wordt hij daar aan het werk gezet in de baksteenfabriek en de kleiputten. Hij maakt er zeer lange dagen van extreem zwaar werk terwijl hij blootstaat aan stelselmatige mishandeling door de bewakers. De rantsoenen zijn niet alleen volstrekt ontoereikend, maar ook nauwelijks eetbaar. Met honderden tegelijk worden de gevangenen in barakken ondergebracht, vaak met meerderen op een smerige brits. Onderdak, kleding, hygiëne en medische zorg schieten schromelijk tekort zodat besmettelijke ziektes snel om zich heen grijpen en tot massale sterfte leiden.

Ook voor Albertus worden de geleden ontberingen uiteindelijk te veel. Hij bezwijkt in het kamp op 27 december 1944, op 22-jarige leeftijd.